Alleen
wie de toekomst
zelf
vorm geeft,
moet
ze niet ondergaan
Intentieverklaring
Johan
Vande Lanotte Caroline Gennez
Inhoudstabel
1. Alleen
wie de toekomst zelf vorm geeft, moet ze niet ondergaan
2. Een
beweging gebaseerd op verontwaardiging, gericht op een samenleving
waar
iedereen gelijke kansen krijgt
3. Enkele
voorbeelden van een progressief gelijkekansenbeleid
3.1.
Nu meer jongeren toegang hebben tot het onderwijs, moeten we meer inspanningen
leveren
om alle jongeren gelijke kansen te geven om de school
succesvol
te doorlopen en met succes af te maken
3.2.
Minder energie gebruiken voor minder geld: twee keer winnen
3.3.
Een belangrijk deel van het geld en het personeel dat nu voor defensie en
het
leger wordt gebruikt mag worden herbestemd voor ontwikkelingssamenwerking
3.4.
Werk voor iedereen
3.4.1.
Het werkgelegenheidsbeleid moet regionaal worden
3.4.2.
Een juniorplan: iedere jongere telt
3.4.3.
Een sociale regeling voor interimarbeid en inschakelingsbedrijven
3.5.
Minder belastingen, betere inning en meer fraudebestrijding
3.6.
Een ziekteverzekering toegankelijk en betaalbaar voor iedereen : de vijfkamp
gaat
verder
3.7.
De bescherming van de consument verdient vandaag minstens evenveel
aandacht
als de verdediging van de belangen van de werknemer
3.7.1.
Toegang tot essentiële diensten en producten
3.7.2.
Recht op weten, recht op vergelijken, recht op kiezen
3.7.3.
Bedrog aanpakken
3.7.4.
Samen naar de rechtbank en alternatieve geschillenregeling
3.8.
Na de staatsschuld – de ecologische schuld
4. Internationaal
een kritisch - actieve speler zijn
5. Een
open actiepartij
-
5 -
1.
Alleen wie de toekomst zelf vorm geeft, moet ze
niet
ondergaan
In
2003 en 2004 heeft sp.a onder het
voorzitterschap van Steve opmerkelijke verkiezingssuccessen
geboekt
en zijn we sterk gestegen boven de 15 procent die we in
1999
haalden. Daarmee hebben we de uitdaging die Patrick Janssens in 1999 stelde,
nadat
hij had vastgesteld dat de SP op twaalf jaar tijd meer dan een derde van haar
kiezers
had verloren, ingelost.
Patrick
zette echter nog een tweede vaststelling op papier: “De evolutie in landen
rondom
ons toont aan dat ook in een sterk veranderde samenleving sociaaldemocratische
partijen
een rol van betekenis kunnen spelen, meer zelfs dat ze kunnen
uitgroeien
tot de belangrijkste politieke kracht. Als dat in Vlaanderen niet het
geval
is, ligt dat enkel en alleen aan onszelf. De SP moet dus grondig veranderen.”
Het
feit dat sp.a het nu beter
doet, wijzigt de bovenstaande vaststelling niet. Ze is
nog
steeds van toepassing. De vraag stelt zich dan ook meteen: wat moet er
veranderen
en
wat dienen we juist te behouden? Uiteraard ligt het antwoord vooral op het
inhoudelijke
vlak, waar we later op terugkomen. Maar het antwoord ligt ook in een
meer
algemene benadering van de maatschappij, in een offensieve, progressieve
benadering
van het politiek handelen. Dit offensieve, progressieve karakter van sp.a
moet
meer benadrukt worden. Er zijn heel wat mensen die in de eerste plaats willen
behouden
wat ze hebben. Ze willen zekerheid, stabiliteit en comfort en gaan er vanuit
dat
door zo weinig mogelijk te veranderen aan de bestaande situatie, ze de beste
kans
krijgen op behoud. Ook binnen onze beweging is deze tendens aanwezig. Het
is
niet onbegrijpelijk. In meer complexe tijden zoals nu, is de zoektocht naar
zekerheid
niet
onbelangrijk en evenmin onbegrijpelijk. Toch is het niet de beste weg.
Houden
wat je hebt leidt vaak tot verlies op termijn. Wie dertig jaar lang zijn huis
onderhoudt
maar nooit wil vernieuwen, heeft in die periode een achterhaald wooncomfort.
Alleen
wie de toekomst zelf vorm geeft, moet ze niet ondergaan en kan paden
uitstippelen
die tot een verbetering leiden leiden.
Je
kunt dit moeilijk een omvattend ideologisch standpunt noemen. Het is meer een
geestesgesteldheid.
In Vlaanderen is de behoudsgezinde tendens ‘houden wat we
hebben
en dat krampachtig verdedigen’, een tendens die aan belang wint. Die tendens
houdt
echter ook in dat ‘anderen’ uitgesloten, afgezonderd of gediscrimineerd
worden.
We merken dat in een radicale, extreem-rechtse vorm, maar ook in een veel
gematigder,
maar toch ergerlijk conservatisme. In Vlaanderen is er meer dan ooit
nood
aan een progressieve beweging, die mensen van verschillende opvattingen
verenigt
en die een dynamische kijk heeft op onze maatschappij. Een beweging ook
die
de maatschappij fundamenteel wil veranderen en verbeteren om iedereen daarin
een
rechtvaardige plaats te geven. Een positieve beweging, met mensen die er van
overtuigd
zijn dat we die wil tot verandering ook vorm kunnen geven, dat we dus niet
alleen
willen veranderen, maar die verandering ook kunnen bewerkstelligen. Positief
ingestelde
progressieve mensen, die hun geschiedenis kennen maar de toekomst
niet
zien als het spiegelbeeld van het verleden, moeten hun plaats vinden in zo’n
progressieve
beweging.
-
6 -
Zo’n
positieve, progressieve instelling betekent ook openheid. Openheid naar mensen
met
afwijkende ideeën, openheid voor nieuwe ideeën, respect voor wie zich anders
gedraagt
dan anderen, openheid voor diversiteit. Dit belet niet dat zo’n openheid
ook
belangrijke problemen teweeg brengt. We gaan er vanuit dat iedereen vrij
zijn
mening mag vormen, mag geloven wat hij denkt te moeten geloven, op voorwaarde
dat
hij dat doet met respect voor de anderen.
In
een Westerse maatschappij leven verschillende culturen en levensbeschouwingen
naast
elkaar. We moeten die vaststelling niet gewoon ondergaan, maar actief de
ontwikkeling
van deze culturele rijkdom stimuleren. Maar wat als excessen van een
ideologie,
een cultuur of religie in botsing komen met waarden die wij, als progressieve
beweging,
mee bewerkstelligd hebben? De positie van de vrouw in onze maatschappij
is
daar één voorbeeld van. Dan hebben we het niet over de symbolendiscussie
over
wat je al dan niet op je hoofd draagt, maar bijvoorbeeld over de echte
vrijheid
je partner te kiezen en niet tot een partnerkeuze gedwongen te worden. Sluiten
we
de ogen en hopen we dat binnen die culturen de mensen zich geleidelijk vrij
zullen
maken? Of maken we duidelijk dat openheid en interculturaliteit gaan tot op
het
punt waar basisrechten als gelijkheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid
inzake
familiale
verhoudingen… worden geschaad. Het is verleidelijk om over dit delicaat
thema
sloganesk te zijn. Maar een progressieve partij moet, naar ons oordeel, juist
de
actieve openheid van geest ten opzichte van andere culturen en een duidelijke
inzet
om discriminatie te bestrijden combineren met gegarandeerde mensenrechten
voor
iedereen. Een progressieve partij moet meer de moed hebben de zelforganisatie
van
mensen die hun vrijheden willen waarmaken effectief te ondersteunen. Dat
noemen
wij actief pluralisme.
sp.a
moet de uitdaging aangaan om de komende jaren mensen te
verenigen die zich
progressief
achten en moet hen politieke draagkracht geven. sp.a moet
een positieve,
progressieve
beweging worden. Ze is dat vandaag nog niet genoeg, in de toekomst
moet
dat duidelijk het geval zijn.
Natuurlijk
moet zo’n progressieve, positieve beweging een aantal doelstellingen
formuleren
die haar inhoudelijk sturen. Dat betekent eigenlijk dat we de vraag
beantwoorden
wat
onze beweging uniek maakt/kan maken in Vlaanderen. We proberen
dat
hieronder te omschrijven en daarna in een aantal concrete actiepunten vorm
te
geven.
-
7 -
2.
Een beweging gebaseerd op verontwaardiging,
gericht
op een samenleving waar iedereen gelijke
kansen
krijgt
Het
socialisme is geboren uit verontwaardiging over ongelijkheid en
onrechtvaardigheid.
Eén
van de eerste doelstellingen bij de stichting van onze partij, in een periode
toen
de materiële ellende enorm was, was het algemeen enkelvoudig stemrecht.
Ongetwijfeld
werd deze eis gesteld omdat daardoor ook de materiële achterstelling
kon
worden opgegeven, maar evenzeer speelde het element van gelijkheid : iedereen
dezelfde
rechten.
Het
behoeft dus weinig uitleg dat de uniciteit van onze beweging het garanderen van
gelijke
kansen voor iedereen is. Geen enkele andere beweging heeft hiervan een
centraal
thema gemaakt en geen enkele andere partij kan dat doen, zonder zichzelf
te
verloochenen. Het socialisme blijft in essentie een beweging van
verontwaardiging,
gericht
op een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt om zichzelf
waar
te maken. Het blijft een beweging geboren uit de rechtvaardige, broodnodige
en
nog steeds actuele strijd tegen ongelijkheid en onrecht.
Nogal
wat mensen vinden dat het promoten van gelijke kansen een te ‘liberaal’
standpunt
is. Dat is niet zo onbegrijpelijk als we zien dat gelijke kansen vaak vertaald
worden
als gelijke rechten. Het is echter niet omdat mensen dezelfde rechten
hebben
dat ze ook gelijke kansen krijgen. Integendeel, het feit dat mensen in
ongelijke
situaties
gelijke rechten hebben leidt vaak regelrecht tot discriminatie. Als een
laaggeschoolde
slechts evenveel voorbereiding of begeleiding krijgt om een job te
vinden
als een hooggeschoolde, krijgt hij geen gelijke kans.
Socialisten
willen dat iedereen, ongeacht de groep waartoe hij of zij behoort, volgens
eigen
talenten en inzichten zichzelf kan ontplooien en zijn of haar geluk nastreven.
Welke
vrijheid heeft bijvoorbeeld een alleenstaande ouder om zwaar te investeren
in
zijn of haar loopbaan als er geen betaalbare kinderopvang voorhanden
is
? Over welke vrijheid beschikt de
migrantenfamilie als de ouders zonder diploma al
jaren
vruchteloos op zoek gaan naar werk ? Hoe
vrij zijn de zwaar zieke patiënten als
ze
ten einde raad zwarte vergoedingen of huizenhoge supplementen moeten betalen
op
het ereloon van de specialist ? Hoe
vrij zijn de schoolkinderen als ze willen meegaan
op
schoolreis als vader en moeder de factuur niet kunnen betalen ?
De samenleving
zo
organiseren dat elk individu maximaal en echt de kans heeft om keuzes te
maken,
dat is onze ambitie. Nog eenvoudiger: gelijke vrijheid voor iedereen.
Gelijke
kansen is meer dan gelijke startkansen. Mensen samen aan de startlijn brengen
en
ze daarna loslaten, is geen goede invulling van gelijke kansen. Iedereen moet
bij
aanvang de nodige bagage meekrijgen, anders mist hij de start. Maar ook daarna
moet
voortdurend élke vorm van ongelijkheid bestreden worden. Uiteraard hebben
we
het hier over de ‘gekende’ ongelijkheden: diegene die het gevolg zijn van
afkomst,
geloof,
geslacht, geaardheid of huidskleur. Maar we moeten ook de ongelijkheid
erkennen
die het gevolg is van minder talent of gewoon van tegenslag.
We
gaven aan dat we streven naar een samenleving waar iedereen gelijke kansen
krijgt.
Het woordje samenleving is niet vrijblijvend gekozen. Het betekent immers dat
gelijke
kansen niet – of niet enkel – voortkomen uit inspanningen van individuen,
maar
ook gegenereerd worden uit de samenwerking van mensen in een gemeen-
8
-
schap
die bereid is de middelen te herverdelen, op basis van rechtvaardig vastgelegde
en
eerlijk geïnde belastingen. Dit betekent ook dat hier een belangrijke rol ligt
voor
gemeenschapsvoorzieningen. De tijd dat we alles van de overheid verdedigen,
is
voorbij. Onze evaluatie van de overheid en de gemeenschapsvoorzieningen wordt
afgemeten
aan de mate waarin ze gelijke kansen garanderen.
Toch
is dit niet voldoende. Gelijke kansen creëren, kan niet zonder een gezonde en
inspirerende
omgeving, een gezin (in welke samenstelling ook), een gemeenschap
waarin
men zich herkent, stimulerend en degelijk onderwijs, mogelijkheden op het
gebied
van cultuur en ontspanning, noem maar op. Deze benadering houdt ook in
dat
socialisten zeer expliciet grenzen willen stellen aan de vermarkting van de
gekste
dingen
zoals genetisch materiaal, natuur, onderwijs, enz. Het gelijkekansendiscours
is
een wij-discours. Het start bij het individu, dat pas in een groter wij-geheel
maximale
kansen krijgt. Een kritisch oordeel over de samenleving zal dus gebaseerd
zijn
op de mate waarin die samenleving maximale kansen op individueel en collectief
geluk
garandeert voor iedereen.
Gelijke
kansen hebben ook betrekking op de verschillende generaties. De aarde behoort
onze
generaties niet toe, ook de toekomstige generaties moeten er van kunnen
genieten.
Eigenlijk hebben we de aarde in leen van de toekomstige generaties, vooral
omdat
de natuurlijke rijkdommen beperkt zijn. Er is voldoende voor iedereen,
maar
niet voor ieders hebzucht. Daarom maken het in stand houden van de aarde,
haar
biodiversiteit en haar mogelijkheden alsook het streven naar duurzaamheid,
integraal
deel uit van onze verantwoordelijkheid.
Het
creëren van maximale kansen is nodig opdat iedereen zichzelf waar zou kunnen
maken.
Iedereen moet zelf zijn levensweg (kunnen) bepalen. Wie de kans krijgt om
zelf
zijn levensweg te bepalen, heeft de verantwoordelijkheid om die kansen ook
waar
te maken. sp.a gaat er dus
niet van uit dat er alleen rechten zijn en geen plichten.
We
zijn van mening dat het enkel sociaal aanvaardbaar is om over plichten te
spreken,
als rechtvaardige rechten gewaarborgd worden. Maar tegelijkertijd mogen
wij,
die als beweging zo sterk voor rechtvaardige rechten ijveren, meer dan welke
andere
beweging ook, plichten opleggen.
-
9 -
3.
Enkele voorbeelden van een progressief gelijkekansenbeleid
3.1.
Nu meer jongeren toegang hebben tot het onderwijs, moeten
we
meer inspanningen leveren om alle jongeren gelijke kansen te
geven
om de school succesvol te doorlopen en met succes af te
maken
Kennis
opbouwen wordt steeds belangrijker om de individuele levenskansen van
mensen
waar te maken en om een welvarende maatschappij op te bouwen. De
onderwijsexpansie
in
het Vlaanderen van de jaren zestig deed de participatie aan het
onderwijs
in het algemeen en aan het hoger onderwijs in het bijzonder sterk stijgen,
met
een hogere scholingsgraad van de Vlaamse bevolking tot gevolg. We kunnen dit
omschrijven
als de eerste democratiseringsgolf.
De
kwaliteit van het Vlaams onderwijs scoort goed: de overgrote meerderheid
(83,7%
met name) van de jongeren haalt minstens een diploma van hoger secundair
onderwijs.
Ook op gebied van kennis scoorden de Vlaamse scholieren goed - in wiskunde
zelfs
zeer goed - en scoren ze in 2003 beter dan in 2000. We hebben een grote
groep
toppresteerders. In Vlaanderen zijn de sterke leerlingen veel talrijker én
sterker
dan
de sterke leerlingen in andere OESO-landen.
De
hogere deelname aan het onderwijs ging echter niet gepaard met een doorgedreven
sociale
democratisering. Ongelijke startkansen, verbonden aan sociale, economische
en
culturele situaties waarin de jongeren leven, leiden nog altijd tot
voorspelbare
ongelijke
resultaten. Het onderwijsniveau van de ouders, het gezinsinkomen,
de
gezinssituatie en de etnische afkomst bepalen in ruime mate of een jongere
zal
slagen en welke studierichting hij zal kiezen. De goede kwaliteit van het
Vlaams
onderwijs
gaat dus gepaard met een sterke dualisering. In Vlaanderen weegt de sociaal-
economische
positie en de opleiding van de ouders – meer dan in andere landen
–
door in de eindresultaten van de leerlingen, sterker dan zijn individuele
capaciteiten
en
inzet op school. Vlaanderen scoort hier slechter dan de andere Westerse
landen.
Om het eenvoudig te zeggen: we zijn kampioen in wiskunde, maar gaan niet
goed
om met het gelijkheidsteken. Bovendien is die ongelijkheid na het
basisonderwijs
vaak
al een feit, zodat we van bij het begin van de schoolloopbaan moeten
ingrijpen.
Het
hoeft geen betoog dat een dergelijke sociale ongelijkheid onaanvaardbaar is. In
de
eerste plaats om principiële redenen. Maar ook omdat een dualisering in
onderwijs
de
toekomstige sociaal-economische ontwikkeling, de sociale cohesie en een
ruime
culturele ontwikkeling van onze maatschappij hypothekeert. Er is dus een
nieuwe
politieke mobilisatie voor onderwijs nodig die vergelijkbaar is met de strijd
voor
democratisering enkele decennia geleden. Die moet er voor zorgen dat elke
school,
elke onderwijsinstelling, een ‘gelijkekansenschool’ wordt, die er in slaagt
alle
talenten op te sporen en tot ontplooiing te brengen. Deze mobilisatie zal
moeten
vermijden
dat na het lager onderwijs al een definitieve kloof is geslagen. Maar ook in
de
periode daarna moeten we de sterke dualisering tegengaan. Deze nieuwe
doelstelling
kunnen
we zonder meer de tweede golf van democratisering noemen.
-
10 -
Wat
zijn de belangrijkste hefbomen om deze doelstelling te bereiken ?
1.
Het onderwijsbeleid moet het gelijkekansenbeleid niet zien als één van haar
prioriteiten,
maar als een richtinggevend beginsel voor alle aspecten van het
beleid.
Dit betekent dat de financiering van scholen in hoofdzaak varieert op
basis
van de kenmerken van de leerlingen, zodat kinderen met een problematische
startsituatie
een betere omkadering krijgen. Nu corrigeert het gelijkekansendecreet
de
basisfinanciering. Wij gaan ervan uit dat het gelijkekansendecreet
de
basisfinanciering moet zijn.
2.
Investeren is één ding, resultaat boeken een ander. Zoals scholen de eindtermen
als
leidraad hebben, moet ook het verminderen van sociale ongelijkheid
op
een meetbare manier de leidraad zijn voor de beoordeling van leerlingen
en
het uitreiken van diploma’s.
3.
De kostprijs van het onderwijs blijft een belangrijke factor. Onze grondwet
voorziet
gratis onderwijs. De grondwet is hier echter niet gerealiseerd. De
komende
jaren moet het onderwijs in de basisscholen gratis worden. In het
secundair
onderwijs – waar de kostprijs nu zeer aanzienlijk is – moet vlug
een
maximumfactuur gerealiseerd worden. Wat het gratis leerlingenvervoer
betreft,
moeten er deze legislatuur nog pilootprojecten komen.
4.
Hoe belangrijk diploma’s ook zijn, niet alles kan in diploma’s gevat worden.
Een
aantal mensen heeft heel wat talenten, al hebben ze niet het diploma dat
daarmee
overeenstemt. Bovendien zijn het vaak zwakkere bevolkingsgroepen
die
hun talenten niet volledig in een diploma omzetten. Het onderwijs,
maar
ook de arbeidsmarkt en de maatschappij in haar totaliteit, mogen zich
niet
uitsluitend richten op diploma’s en moeten talenten kansen geven. Wie
een
computerfreak is, moet de kans krijgen dat talent te verzilveren. Een
talentencertificaat
dat
aantoont wat iemand kan, moet mogelijk worden. Ook
dit
zal er toe bijdragen dat iedereen een kans krijgt.
Het
gaat er niet om zomaar gelijke kansen in het onderwijs te realiseren. De
doelstelling
moet
zijn gelijke kansen op hoge kwaliteit te garanderen. Dit is geen utopie.
Binnen-
en buitenlandse studies hebben aangetoond dat hoge onderwijskwaliteit
verzoend
kan worden met kleine verschillen tussen leerlingen. Er is immers geen
verband
tussen hoge kwaliteit en grote ongelijkheid. Het is wetenschappelijk aangetoond
dat
scholen die vernieuwen om ongelijkheid weg te werken, niet alleen de
zwakste
leerlingen vooruit helpen, maar ook de sterkste beter doen scoren. Het is
dus
geen holle slogan te stellen dat onze ambitie niet is ‘gelijke kansen op
middelmatigheid’,
maar
‘gelijke kansen op topkwaliteit’.
sp.a
p.houdt in maart een ideologisch congres. Een gedetailleerd
programma dat deze
vier
principes op controleerbare manier uitwerkt, moet daar zeker aan bod komen.
3.2.
Minder energie gebruiken voor minder geld: twee keer winnen
Om
de vervuiling tegen te gaan, moeten we minder vervuilende energie gebruiken.
Alternatieve
energie stimuleren is één mogelijkheid om dit te bereiken, minder energie
verbruiken
een andere, bovendien goedkopere, mogelijkheid. Alternatieve ener-
11
-
gie
is al jaren een belangrijk thema van sp.a –
zie onder andere het windkracht tien
programma.
In deze intentieverklaring willen we vooral de klemtoon leggen op minder
energiegebruik.
Indien minder energie gebruiken zou betekenen dat we (veel)
comfort
opgeven, zou het logisch zijn dat mensen aarzelen of zich minstens vragen
stellen.
Een comfortabele woning en een aangename woonsfeer vormen een belangrijk
onderdeel
van onze welvaart, en daar is hoegenaamd niets mis mee. Hierop inleveren
hoeft
dus niet, maar we moeten wel bereid zijn om op een meer verantwoorde
manier
met dit comfort om te gaan. De uitdrukking ‘moeten bereid zijn’ is overigens
erg
vreemd. Want het merkwaardige is dat verantwoord omgaan met energie een
belangrijke
en dus positieve kostenbesparing is. Bovendien is de energiefactuur
zeer
ongelijk verdeeld en betalen financieel zwakkere gezinnen procentueel veel
meer
voor energie. Dat we met zijn allen niet radicaal voor energiebesparing kiezen,
heeft
veel te maken met onwetendheid, met weinig aandacht vanuit het politieke
niveau,
met financiële drempels,... Kortom: het beleid moet meer aandacht best beste-
e- eden
aan
hoe we energie kunnen b den besparen, dan aan hoe we steeds meer energie
sparen,
moeten produceren. Als de energiekost vooral op ‘armere’ gezinnen drukt, kunnen
zij
de eerste winnaars van energiebesparing zijn.
Voor
sp.a moet energiebesparing een zeer belangrijk
thema worden. We willen hierover
zeer
intensief met de gemeenten samenwerken. Via gemeentebesturen kunnen
we
informatie geven, gemeenten kunnen zelf een overeenkomst sluiten met een
energieconsulent
die op een aantal jaren iedere woning bezoekt en inwoners kunnen
via
een cursus milieuvriendelijk rijden meer dan 200 euro besparen en de Kyotonorm
dichterbij
brengen. Het is onverantwoord dat (huur)huizen en sociale woningen
zo
slecht geïsoleerd zijn dat mensen zich blauw betalen aan energiefacturen. Door
onze
zeer zwakke isolatienormen – die dan nog dikwijls niet worden nageleefd – zijn
de
energieverliezen van een Belgische woning voor hetzelfde woonoppervlak meer
dan
het dubbele van een Zweedse woning. Dat is slecht voor het milieu en slecht
voor
onze portemonnee. Andere gebouwen – zoals kantoren, scholen, ziekenhuizen,
rusthuizen
of zwembaden – hébben niet eens een isolatienorm. Dat moet veranderen.
Er
moet een ambitieuze regelgeving komen rond energieprestaties van nieuwe
gebouwen
(die niet alleen bepaald wordt door de isolatiegraad, maar ook door de
efficiëntie
van het verwarmings-, koelings- en verlichtingssysteem). Daarbij moeten
ook
andere gebouwen dan woningen aan minimale energieprestatie-eisen onderworpen
worden.
Die normen moeten ook gecontroleerd worden.
Veel
investeringen in bestaande woningen – bijvoorbeeld in (na)isolatie of betere
verwarmingsketels
– verdienen zich op enkele jaren terug. Toch vinden nog weinig
van
deze investeringen plaats. Enerzijds omdat veel woningen huurhuizen zijn en de
verhuurder
niet wakker ligt van de hoge energiefactuur van de huurder. Anderzijds
omdat
veel gezinnen de aanvankelijk hoge investeringskosten niet kunnen dragen.
Niet
iedereen heeft 10.000 euro klaarliggen om zijn dak te laten isoleren.
‘Derde
betaler systemen’ moeten door de netbeheerders of door gemeentelijke bedrijven
worden
aangeboden. Zij kunnen dan investeringen in energiebesparende
maatregelen
in woningen prefinancieren en de terugbetaling starten als er een daling
in
de energiefactuur te merken is. Op die manier zorgen we er voor dat iedereen
er
warmpjes komt in te zitten en dat niemand nog energie en geld verspilt.
Vooral
voor mensen die het financieel minder breed hebben, is dat erg belangrijk. Dit
alles
klinkt nog wat vaag, maar kan vlug erg concreet worden. Op ons congres van
-
12 -
december
willen we concrete voorstellen formuleren die op gemeentelijk niveau
gerealiseerd
kunnen
worden.
Energiebesparing
is niet alleen een zaak van particulieren. Een studie van de OESO
geeft
aan dat een betere organisatie van het wegtransport tot 30% energie kan
besparen.
Waarom
nog wachten ?
Nogal
wat mensen vinden dat de beste manier om tot energiebesparing te komen, de
prijs
verhogen is. Alsof de beste vorm van diëten het verhogen van de voedselprijs
zou
zijn. Wij zijn het daar dus absoluut niet mee eens. Wij willen energiebesparing
én
prijsbeperking - in de eerste plaats voor huisbrandolie, gas en elektriciteit -
combineren.
De
meeste maatregelen tot prijsbeperking zullen op centraal niveau genomen
moeten
worden en hebben vooral betrekking op het effectief laten spelen van
concurrentie
in de elektriciteitssector en het (geleidelijk) laten verdwijnen van een
aantal
niet-sturende belastingen die de consument treft (bvb. de Eliaheffing die ten
laatste
in 2010 verdwijnt). In een concurrentiële markt kunnen gemeenten helpen
door
hun eigen energie en die van bewoners die dat wensen gezamenlijk aan te bieden
om
op die manier sterkere prijsverminderingen te bekomen dan wanneer de
bewoners
elk afzonderlijk zouden handelen.
Een
concurrentiële markt is moeilijk te realiseren als de infrastructuur in
privéhanden
is,
of nog erger: in handen van de grootste producent(en). Daarom moet de
impact
van de overheid in de transport- en de distributienetwerken naar omhoog. Dit
is
geen oud links standpunt, maar wel gezond verstand: als één producent de
distributie
beheerst,
hebben de andere producenten geen kansen en blijft de prijs te
hoog.
We moeten dus naar meer markt op het vlak van productie en levering (vrije
concurrentie)
en meer overheid in het beheer van de netten (natuurlijke monopolie).
Minder
energie verbruiken, er minder voor betalen en zorgen dat iedereen - ook wie
minder
middelen heeft - aan die programma’s kan deelnemen: dit is de manier waarop
we
de komende jaren met - liefst alternatief geproduceerde - energie willen
omgaan.
sp.a
zal de omvang van het energiegebruik en de prijs van energie de
komende
jaren
voortdurend in de aandacht houden.
Het
is mogelijk dat we ondanks die inspanningen de prijzen niet onder controle
kunnen
houden.
Vooral voor gezinnen dreigt dan een probleem want zij worden al met
relatief
hoge energieprijzen geconfronteerd. In dat geval moeten we een volgende
stap
overwegen: de overheid kan de prijzen voor de particuliere consumptie opleggen.
Dat
klinkt radicaal, maar deze maatregel kan nodig blijken zolang er geen echte
concurrentie
op de energiemarkt is. Dat wil zeggen zolang niet meerdere grote bedrijven
aanwezig
zijn in onze energiesector.
3.3.
Een belangrijk deel van het geld en het personeel dat nu voor
defensie
en het leger wordt gebruikt mag worden herbestemd
voor
ontwikkelingssamenwerking
In
2005 besteedt de Belgische regering ongeveer 2,7 miljard euro aan het Belgisch
leger,
dit wil zeggen 0,88 van ons BBP1.
Samen met de pensioenen belopen de militaire
uitgaven
1,1% van het BBP. In 2002 werd op de top van Praag vastgelegd dat
elke
lidstaat minstens 2% van het BBP aan defensie moet besteden.
1
verdeeld als volgt : 61% personeel, 25% werkingskosten, 14%
investeringen
-
13 -
De
laatste jaren werd het leger, meer dan vroeger, ingeschakeld voor
internationale
peacemaking
of peacekeeping en we zijn daar vrij goed in. Op zich is dat een goede
evolutie.
Het is natuurlijk voor iedereen duidelijk dat de klassieke ‘landsverdediging’
niet
meer actueel is. We mogen gerust stellen dat de kans dat onze buren België met
wapengekletter
binnenvallen vrij onrealistisch is. Maar België had ook voor een
meer
‘agressieve internationalisering’ kunnen kiezen en bijvoorbeeld meestappen in
de
oorlog in Irak. Dit is niet gebeurd en sp.a mag
er - samen met de coalitiepartners -
fier
op zijn dat ze heeft standgehouden in deze vrij eenzame positie.
Toch
roept de huidige politiek vraagtekens op. In heel wat situaties is de
peacekeeping/
making
een noodzakelijke operatie nadat hongersnood, corruptie, sociale ellende
of
dictatoriale regimes bevolkingsgroepen tegen elkaar opgejut hebben en
hen
bijna tot geweld hebben gedwongen. Ons leger is dus zeer ‘defensief’: het
probeert
te
verhinderen dat een bestaande (burger)oorlog weer oplaait. We willen deze
inspanning
absoluut niet minimaliseren en beseffen ook dat het Belgisch leger hierin
een
zekere specialisatie heeft verworven (de operaties met de C130 zijn
internationaal
erg
bekend en worden alom geprezen).
Maar
sp.a wil meer. We willen de oorzaak van zoveel
(burger)oorlogen bestrijden
door
te vermijden dat ze ontstaan; we willen niet defensief maar offensief werken.
Concreet
betekent dit dat we meer moeten investeren in ontwikkelingssamenwerking,
in
acties die gericht zijn op een stabiele voedselvoorziening, op behoorlijk
bestuur,
op
rechtvaardige verhoudingen.
Daarom
kiezen we voor een kleiner, beter uitgerust en beter werkend leger. Ongeveer
2/3de
van het geld blijft bij defensie, er blijven ongeveer 20.000
mensen. Dit
leger
wordt meer gespecialiseerd in vredeshandhaving en in de onderdelen waar het
goed
in is (transport via de C130’s, genie, para’s,…) kan het zich tot de internationale
top
opwerken. Besparen door specialiseren, verbeteren door specialiseren,
verbeteren
en
besparen door integratie met andere Europese legers: dat lijkt voor een land
als
België de beste aanpak. Dit betekent wel dat zo’n 900 miljoen euro van defensie
naar
ontwikkelingssamenwerking gaat (of 0,3% van ons BNP). In de beginfase moeten
hiermee
ook de lonen betaald worden van de 15.000 mensen die we in hoofdzaak
in
andere ministeries of in de gemeenten zullen tewerkstellen. Maar een beperkt
aantal
mensen zal effectief mee verhuizen naar ontwikkelingssamenwerking,
waar
ze ingezet worden bij burgerlijke bouwprojecten. Hoe dan ook zal van bij het
begin
ongeveer 500 miljoen euro vrijkomen om via ngo’s, bilaterale of multilaterale
akkoorden
aan ontwikkelingssamenwerking te besteden.
Sommigen
zullen dit naïef of utopisch vinden. Wij vinden dit veel realistischer dan
telkens
weer achter de feiten aan te lopen. Ook hier willen we liever de toekomst zelf
vorm
geven dan ze te ondergaan.
3.4.
Werk voor iedereen
Werkgelegenheid
is een thema dat van fundamenteel belang blijft voor sp.a.
Niet
alleen
omdat een job voor brood op de plank zorgt. Maar vooral ook omdat een job
leidt
tot zelfontplooiing. Voor de samenleving biedt een gezonde werkgelegenheid
de
budgettaire garantie voor de toekomst van onze sociale zekerheid. Dat is een
vaststelling
die de volgende jaren alleen maar aan belang zal winnen. Zorgen voor
-
14 -
voldoende
werk, is niet alleen een bekommernis voor elk van ons individueel, het is
een
bekommernis van iedereen die een solidaire samenleving wil.
Ondanks
de goede bedoelingen, heeft een aantal structurele, institutionele factoren
de
uitbouw van een goed werkgelegenheidsbeleid bemoeilijkt. Ons beleid is in de
eerste
plaats in ruime mate uniform gebleven, zeg maar: eenheidsworst voor elke
plek
van het land. Maar wie in La Louvière werkloos wordt, kampt met andere
hindernissen
om
een nieuwe job te vinden dan iemand die in Roeselare zijn baan verliest.
De
man of vrouw die in La Louvière werk zoekt en de man of vrouw die zonder
job
zit in Roeselare op dezelfde manier benaderen, is geen goed beleid. De kans is
groot
dat minstens één van hen niet de instrumenten aangereikt krijgt die hij
verdient
om
opnieuw een plaats op de arbeidsmarkt te vinden.
Op
de tweede plaats is een deel van het beleid geregionaliseerd. Zo is de
arbeidsbemiddeling
bijvoorbeeld
een bevoegdheid van de gewesten, waardoor een samenhangend
beleid
afhankelijk is van soms ingewikkelde akkoorden tussen verschillende
beleidsniveaus.
Ten
slotte is het ongetwijfeld zo dat taboes en vooroordelen halsstarrig blijven
bestaan.
Wij,
socialisten, zeggen dat we de toekomst moeten vorm geven als we ze niet
willen
ondergaan. Die stelling is nergens zo sterk van toepassing als in het
werkgelegenheidsbeleid.
Werken
doen we in een markt, de arbeidsmarkt. Die markt wordt beïnvloed door wat
er
in de rest van Europa en de wereld gebeurt, of we dat graag willen of niet. sp.a
zal
er
altijd op toezien dat de arbeidsmarkt gecontroleerd, gecorrigeerd en gereglementeerd
blijft.
Wij zullen nooit aanvaarden dat het recht van de sterkste zegeviert. Maar
onze
beweging mag het hoofd ook niet in het zand steken voor wat er elders gebeurt.
We
kunnen stoer doen en vasthouden aan wat we hebben. We kunnen het met hand
en
tand verdedigen,… om dan te moeten vaststellen dat onze werkgelegenheid en
onze
welvaart langzaam vermindert. Dit is een conservatieve, defensieve houding.
We
kunnen ook de realiteit onder ogen zien en uitzoeken hoe we mits belangrijke
wijzigingen
in onze regels en gebruiken nieuwe welvaart kunnen opbouwen, gekoppeld
aan
een rechtvaardige en sterke sociale bescherming voor iedereen. Taboes
slopen
heet zoiets. Dat moet onze houding zijn. Deze stap zetten is niet makkelijk.
Ook
de vakbeweging moet mee evolueren. We willen daarom heel duidelijk zijn: sp.a
heeft
niet de ambitie een deel van het probleem te zijn, wel een deel van de
oplossing.
De
vakbeweging moet de belangen van de werknemers tegenover de werkgevers
blijven
verdedigen, vandaag en morgen. Wij vragen hen dat te blijven doen. sp.a
zal
ze daarin steunen.
Maar
we vragen hen ook actief te helpen taboes te slopen en met ons te werken aan
verregaande,
maar rechtvaardige wijzigingen in ons tewerkstellingsbeleid. Het is
belangrijk
dat we hierover met de vakbeweging blijven praten en zoveel mogelijk
samen
strategieën ontwikkelen om deze wijzigingen te sturen. Zo kunnen we de
solidariteit
in
onze samenleving veilig stellen en samen van de werkgevers eisen dat
ook
zij hun taboes doorbreken. Want ook de vertegenwoordigers van de werkgevers
vertonen
de neiging alle heil te verwachten van simplistische oplossingen die in
hoofdzaak
de inspanningen bij anderen leggen.
Wat
betekent dit nu in de praktijk ? We
geven drie stellingen, uiteraard zijn er veel
meer
te formuleren.
-
15 -
3.4.1. Het
werkgelegenheidsbeleid moet regionaal worden
Als
we willen dat iedere werkzoekende in zijn eigen omgeving de beste ondersteuning
krijgt,
moeten we de werkgelegenheidsbevoegdheden in hun geheel naar de
gewesten
verhuizen. Ook daar moeten we sterk gedecentraliseerd per subregio en
aangepast
aan de lokale realiteit werken. Dit houdt in dat de regelgeving inzake
werkloosheidsuitkeringen,
brugpensioenen, tijdskrediet, uitzendarbeid en terbeschikkingstelling,
arbeidsvergunningen,
betaald educatief verlof en het leerlingenwezen
integraal
naar de gewesten wordt gebracht. De gewesten kunnen dan autonoom
vorm
geven aan een eigen beleid, in overleg met de sociale partners.
Deze
verschuiving kan voor de drie gewesten tot een positieve dynamiek leiden, op
voorwaarde
dat we een correct financieringsmechanisme invoeren. We hebben altijd
gezegd
dat we geen Vikings willen zijn die plunderend tekeer gaan. Een betere
bevoegdheidsverdeling
inzake
werkgelegenheid betekent voor ons niet dat we meer
centen
willen, maar dat we de centen en de autonomie krijgen die nodig zijn om
meer
mensen aan het werk te helpen.
Vorig
jaar hebben we op het federale niveau 2,73% van het BNP uitgegeven aan het
werkgelegenheidsbeleid.
Het percentage werklozen zal in principe de volgende jaren
dalen:
een groter deel van de beroepsbevolking zal omwille van de vergrijzing en
door
een betere beleidsondersteuning aan het werk geraken. Van die federale middelen
gaat
nu 50,12% naar Vlaanderen, 38,56% naar Wallonië en 11,33% naar Brussel.
Wat
stellen we voor ? We willen
concrete maatregelen en hebben dus een concreet
plan.
Want al te vaak worden woorden zoals autonomie of
solidariteit vaag en om
heel
andere doelen dan het welzijn van de mensen gebruikt.
1.
Het nationale startbedrag voor het werkgelegenheidsbeleid wordt in de
bijzondere
wet
vastgesteld op 2,73% van het BNP.
2.
Dit bedrag laten we de komende vijf jaar evolueren met het BNP.
3.
Daarna evolueren de middelen met de inflatie.
4.
Ook de verdeelsleutels van vandaag (50 procent voor Vlaanderen – 38,5 procent
voor
Wallonië en 11,5 procent voor Brussel) leggen we voor de toekomst
in
de bijzondere wet vast.
Op
die manier bouwen we een zeer solidair mechanisme uit en dat stoort ons niet,
integendeel.
Het inhalen van de achterstand door Wallonië en Brussel zal een hele
tijd
duren, mogelijk een generatie lang. Na 20 à 25 jaar moet de verdeelsleutel
tussen
de
gewesten op basis van demografische gegevens gebeuren.
We
willen dat de gewesten de instrumenten krijgen om de toekomst voor te bereiden.
Wie
goede resultaten boekt, wordt met dit mechanisme overigens beloond.
3.4.2. Een
juniorplan: iedere jongere telt
sp.a
heeft de voorbije jaren in de federale en Vlaamse regering
belangrijke resultaten
geboekt
op vlak van een meer hedendaagse aanpak van het werkgelegenheidsbeleid.
In
het voorjaar maakten we plannen om jonge werklozen betere kansen op
een
eerste job te bieden, waarbij verschillende oplossingen werden aangereikt.
Verschillende
oplossingen
omdat elke jongere verschillend is.
Toch
blijft de situatie van heel wat schoolverlaters moeilijk. De meerderheid van
hen
vindt
werk binnen een redelijke termijn. Toch zat vorig jaar 1/3de
van de schoolverlaters
eind
oktober nog zonder werk, één op zeven van de schoolverlaters had na een
-
16 -
jaar
nog geen werk. Zij krijgen, meestal na 9 maanden zonder job een – lage –
wachtuitkering.
De
werkloze schoolverlaters moeten beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, maar we
slagen
er niet in om ze allemaal te activeren. In Vlaanderen is na 6 maanden nog
ongeveer
de helft van de werkloze jongeren niet op een actieve manier te contacteren.
In
het verleden dacht de overheid dat die lage uitkering en de lange wachttijd
jongeren
vanzelf zou stimuleren om actief werk te zoeken. Jongeren die sterk staan,
slagen
misschien in die opdracht. Maar het ligt voor de hand dat jongeren die zwak
staan
op de arbeidsmarkt, met dit systeem eigenlijk geen kansen krijgen.
In
plaats van een halfslachtig en dus asociaal beleid te voeren, moet er een
efficiënt
sociaal
beleid komen. sp.a wil daarom voor
jonge werkzoekenden een juniorplan
uitwerken,
dat àlle werkzoekende schoolverlaters op weg helpt naar een job, waarbij
de
nadruk ligt op het sneller activeren van elke jongere.
Het
juniorplan houdt in dat:
1.
De VDAB voor alle jongeren na drie maanden met een geïndividualiseerde en
gaandeweg
intensievere vorm van begeleiding en activering start, via een gerichte
beroepsopleiding
in ondernemingen, gespecialiseerde opleidingen,
stages,
specifieke werkervaringen in de non-profit, begeleiding bij solliciteren,
in
sommige situaties zelfs in samenwerking met professionele hulpverleners.
In
plaats van 50 procent na 6 maanden willen we 100 procent na 3
maanden.
2.
Ook de wachtuitkering vlugger een recht wordt, met name na 6 maanden in
plaats
van 9.
3.
Schoolverlaters dit statuut niet kunnen weigeren, tenzij ze afzien van hun
recht
op een wachtuitkering.
Dit
beleid is actief en efficiënt en schetst vooral duidelijke rechten en plichten.
Iedere
jongere
telt: dat vergt grote financiële en personeelsinspanningen. In Vlaanderen
is
(laaggeschoolde) jongerenwerkloosheid vooral een probleem in bepaalde steden
en
gemeenten. Het is onze plicht hieraan te werken en daarom is een intensieve
samenwerking
met
de gemeentebesturen zeker nuttig. Het gewest en de stad voor jongerenwerk:
een
duidelijke invulling voor een gelijke kansenbeleid.
3.4.3. Een
sociale regeling voor interimarbeid en inschakelingsbedrijven
Uitzendarbeid
is een feit op de arbeidsmarkt. Niet iedereen is daar gelukkig mee en
daar
zijn soms goede redenen voor. Uitzendarbeid is weinig stabiel, geeft vaak
aanleiding
tot
korte werkperiodes en lange werkloosheidsperiodes en het vergt tegelijk
veel
flexibiliteit die niet noodzakelijk vergoed wordt. Het is echter ook al
herhaaldelijk
gebleken
dat het een middel is om laaggeschoolden aan een job te helpen.
Dat
maakt het des te noodzakelijk er een duidelijke regelgeving voor te ontwikkelen
die:
· een
betere sociale bescherming biedt (waarom moeten oproepcontracten zo
nodig
kunnen ?);
· ook
een duidelijkere erkenning als onderdeel van het beleid inhoudt, in het
bijzonder
voor het inschakelen van laaggeschoolden als eerste werkervaring;
-
17 -
· de
mogelijkheid opent voor inschakelingsbedrijven, die mensen op een continue
basis
tewerkstellen, een goeie sociale bescherming bieden en die
mensen
afwisselend in verschillende - vaak seizoensgebonden - bedrijven
plaatsen.
Deze
voorbeelden inzake werkgelegenheid zijn natuurlijk zeer beperkt. We willen
vooral
aangeven dat we bereid zijn nieuwe paden te bewandelen en over te gaan tot
beleidswijzigingen,
op voorwaarde dat ze de principes van solidariteit en sociale
bescherming
respecteren, zij het in een vernieuwde vorm. Inzake werkgelegenheid
heeft
het geen zin stoer oud links te zijn. Modern, progressief en sociaal is hier
beter
op
zijn plaats, zowel wat het resultaat als wat de omkadering betreft.
3.5
Minder belastingen, betere inning en meer fraudebestrijding
Dit
jaar zullen we samen ongeveer 45% van onze nationale welvaart besteden om er
publieke
diensten en de sociale zekerheid mee te financieren. Dit percentage blijft
de
laatste jaren ongeveer gelijk.
Dit
belet niet dat er belangrijke tendensen vast te stellen zijn :
1.
Het aandeel van de sociale bijdragen daalt, sinds 1995 met ongeveer één
procent.
2.
Het aandeel van de bedrijven en van de kapitaalsopbrengsten is gestegen:
van
2,9% naar iets meer dan 4%.
3.
Wat de gezinnen (in hoofdzaak) op hun loon betalen is ook gedaald: van 14,2
naar
13,5%.
4.
De belastingen op consumptie zijn gestegen van 12,2% naar iets boven de
13%.
5.
Sinds enkele jaren halen we ook rechtstreeks inkomsten uit onze inspanningen
om
de fiscale fraude te bestrijden en de belastingen beter te innen. Dit
jaar
gaat het om 315 miljoen euro.
We
moeten al deze cijfers voorzichtig benaderen. Als het economisch goed gaat,
stijgen
de inkomsten, maar daalt (statistisch) automatisch de belastingsdruk. Als het
economisch
minder goed gaat - zoals in 2002 het geval was - dalen de inkomsten
maar
stijgt de belastingdruk. Ook de wetgeving kan een dergelijk effect hebben: als
de
erfenisrechten dalen, geven meer mensen hun erfenis volledig aan, waardoor er
meer
inkomsten zijn en het lijkt alsof de belastingdruk stijgt.
We
wensen dus geen steriele discussie te voeren over het al dan niet stijgen van
de
belastingdruk.
Voor sp.a is het wél belangrijk - zelfs cruciaal -
dat mensen belastingen
betalen
in verhouding tot hun inkomsten. Natuurlijk streven we naar een efficiente
overheid
en dus naar zo laag mogelijke belastingen. Maar wat minstens even
belangrijk
is voor ons beleid, is dat de inspanningen eerlijk verdeeld zijn.
Op
basis hiervan komen we tot de volgende krachtlijnen voor het belastingbeleid
van
de komende jaren :
1.
Mensen met een bescheiden of gemiddeld inkomen moeten op hun inkomsten
minder
belastingen betalen.
-
18 -
2.
Het is belangrijk dat iedereen op het gehele inkomen wordt aangesproken,
fraude
moeten we dus wegwerken. Wie fraudeert is niet slimmer dan de
staat,
maar bedriegt zijn buurman.
3.
Los van de fraudebestrijding is er een probleem met de inning van de
belastingen.
Dat
probleem zorgt er voor dat we ieder jaar inkomsten mislopen. Een
betere
inning is dus onontbeerlijk.
4.
Alle lasten moeten eerlijk verdeeld worden, forfaitaire belastingen zijn geen
eerlijk
verdeelde belastingen en moeten dus verboden worden.
Acht
keer meer opbrengst uit fraudebestrijding
We
willen dus meer inkomsten voor de overheid met minder belastingen. Die wens is
geen
utopie. Als we de cijfers van de Nationale Bank als basis nemen, mogen we
stellen
dat met een doorgedreven fraudebestrijding ongeveer 2,5 miljard euro extra
middelen
geïnd kunnen worden. Dat is een enorm bedrag: acht keer meer dan wat de
strijd
tegen de fiscale fraude vandaag oplevert. Als we dat resultaat boeken, wordt
de
utopie realiteit en zullen we de belastingen kunnen laten dalen terwijl de
inkomsten
voor
de overheid toch stijgen. Zo een beleid veronderstelt uiteraard een groot
aantal
maatregelen, waarvan de meeste tegen 2010 effectief moeten zijn:
1.
Hoe eenvoudiger de aanslag, hoe eenvoudiger de behandeling. Minder ingewikkelde
aanslagen,
zoals bij gepensioneerden, moeten snel behandeld kunnen
worden.
Dat betekent dat het invullen van de belastingaangifte vervangen wordt
door
een automatische berekening. Dit vergt een massale investering in informatica,
maar
zal veel uitvoerende handelingen en personeel besparen.
2.
Voor de kleinere ondernemingen, vrije beroepen en zelfstandigen moet een
samenwerking
met de private sector mogelijk zijn: erkende accountants kunnen
de
belastingformulieren indienen en certificeren. De overheid controleert deze
aangiften
steekproefgewijs. Bij fraude moet er zeer streng gesanctioneerd worden:
de
accountant verliest gedurende een aantal jaren het recht zijn beroep uit
te
oefenen en de bedrijven in kwestie betalen hoge geldboetes. Uiteraard worden
bij
fraude, alle door dezelfde accountant ingediende aanslagen onderzocht.
3.
De middelgrote en grotere ondernemingen worden driejaarlijks grondig
gecontroleerd
door
gespecialiseerd personeel.
4.
Specifieke gerichte acties tegen fraudecarrousels worden stelselmatig gepland
en
uitgevoerd. Ook hier is informatica (cfr het nu traag startende data mining)
erg
belangrijk.
Tegen
2010 gaan van de 29.000 ambtenaren van financiën 5.000 mensen op pensioen.
Aangezien
informatisering heel wat taken kan opvangen, dient niet iedereen
vervangen
te worden. De personeelsvervangingen moeten in hoofdzaak gericht zijn
op
de uitvoering van taken 3 en 4. De besparingen inzake wedden moeten de
informatisering
betalen.
We
moeten ook de inning onder de loep nemen. In 2005 start voor het eerst een
programma
van
effectisering, wat betekent dat uitstaande vorderingen verkocht worden,
maar
de administratie verplicht wordt een deel van de achterstand in te lopen
en
daartoe ook extra hulpmiddelen krijgt. Alles wijst erop dat deze operatie vrij
succesvol
kan
zijn. Zowel in 2006 en 2007 zullen we die operatie moeten herhalen, zelfs
-
19 -
versterken
en structureel maken, wat er toe kan leiden dat de inning beter zal gebeuren
en
jaarlijks tot een hoger geïnd bedrag zal leiden.
Is
het geraamde bedrag van 2,5 miljard euro van de Nationale Bank haalbaar ?
We
geloven
dat het kan, op voorwaarde dat we geen halve maatregelen nemen, ons engageren
om
zwarte sectoren wit te maken, een doortastend antifraude-programma
ontwikkelen,
evenals sluitende mechanismen om de belastingen te innen.
En
als we nu eens minstens de helft van die extra inkomsten tegen 2010 zouden
teruggeven
aan
de mensen die werken om hun brood te verdienen? sp.a is
bereid om
in
de volgende regering zo’n afspraak te maken, meer nog, sp.a
wil hiervan een erezaak
maken.
sp.a
wil er ook een punt van maken om pestbelastingen af te
schaffen. In onze Negenproef
voor
de regionale verkiezingen hebben we er al naar verwezen: de talloze
gemeentebelastingen
voor bedrijven moeten verdwijnen, zodat gemeenten en bedrijven
niet
meer geconfronteerd worden met een wirwar van heffingen en kunnen
besparen
op hun administratieve kosten. De inkomsten uit de heffingen die verdwijnen,
moeten
we wel compenseren. We vragen het gewest, de gemeenten én het bedrijfsleven
om
samen voorstellen te formuleren om het schrappen van de pestbelastingen
mogelijk
te maken.
Blijft
het probleem van de forfaitaire belastingen. Iedereen betaalt evenveel, dus
ongelijk.
Het verbod op forfaitaire belastingen willen we in de grondwet. We zullen
hierover
voorstellen indienen én verdedigen. Of nu al 2/3de van
de parlementsleden
mee
willen is twijfelachtig. Maar de wijziging van het stemrecht is ook niet op één
dag
gerealiseerd.
3.6.
Een ziekteverzekering toegankelijk en betaalbaar voor iedereen:
de
vijfkamp gaat verder
Onze
kwaliteitsgeneeskunde moet voor iedereen beschikbaar blijven en dat tegen
een
kostprijs die draaglijk en aanvaardbaar is voor de gemeenschap. Dit dubbele
engagement
vormt de volgende jaren de leidraad voor ons gezondheidsbeleid. Steve
zwengelde
met zijn vijfkamp eerder dit jaar het debat opnieuw aan. De vijfkamp is
vandaag
niet begraven, integendeel.
Het
Kiwimodel moet uitgroeien tot een efficiënt instrument om de prijs te drukken
voor
geneesmiddelen die in grote hoeveelheden en door grote groepen patiënten
geconsumeerd
worden. Tegelijk willen we het gebruik van generische geneesmiddelen
verder
promoten zodat ook de prijs van dure originele medicijnen verder daalt.
Lagere
prijzen voor veel gebruikte geneesmiddelen geven ons de marge om nieuwe,
innovatieve
en dure geneesmiddelen voor zieken beschikbaar te houden. De lonen
van
artsen moeten rechtvaardiger verdeeld worden. Sommige geneesheren verdienen
te
weinig, terwijl anderen te veel verdienen. Dat huisartsen weinig, te weinig
verdienen
is geweten. Maar ook sommige specialisten verdienen weinig, terwijl anderen
per
jaar 750.000 euro opstrijken.
De
kamersupplementen, ereloonsupplementen en onduidelijke supplementen voor
implantaten
of medische hulpmiddelen zorgen voor een onduidelijke ziekenhuisfactuur.
Wij
willen daarom komaf maken met de wildgroei bij het doorrekenen van
supplementen,
de
supplementen moeten verminderen. We moeten namelijk ernstig on-
20
-
derzoeken
hoe we de ziekenhuizen op een radicaal andere manier kunnen financieren.
De
factuur voor het eigenlijke werk van de geneesheren enerzijds en voor het
gebruik
en de afschrijving van ziekenhuisapparatuur anderzijds moet duidelijk
gescheiden
worden.
De
beste manier om de kostprijs voor ingrepen en behandelingen in ziekenhuizen
duidelijk
te bepalen, is een vaste totaalprijs per behandeling te berekenen. We hebben
de
voorbije jaren in de regering al stappen in die richting gedaan. We moeten nu
verder
gaan en het systeem verder uitwerken.
Ten
slotte is er de huisarts. Hij moet voor sp.a uitgroeien
tot de onbetwistbare hoeksteen
van
ons gezondheidsapparaat. Ons charter van de huisartsen legt de basis
voor
die aanpak.
Deze
vijfkamp blijft de basis voor onze zoektocht naar het beste beleid.
3.7.
De bescherming van de consument verdient vandaag minstens
evenveel
aandacht als de verdediging van de belangen van
de
werknemer
Socialisten
willen een markt met degelijke producten en bewuste consumenten. Essentiële
basisdiensten
zijn niet steeds gegarandeerd. Maar ook een gebrek aan informatie,
of
een te weinig doorzichtige - en dus slecht werkende - markt, bedreigen
die
toegang.
Consumentenbescherming
moet mensen vertrouwen geven. Dat vertrouwen ontbreekt
waar
de vrije markt vooral in het voordeel speelt van de aanbieder. Ook de
consument
moet er de vruchten van kunnen plukken. Daarom moet een beleid worden
opgebouwd
rond drie pijlers: een recht op weten, een recht op vergelijken en
een
recht op kiezen.
3.7.1.
Toegang tot essentiële diensten en producten
De
grondwet bepaalt dat iedereen het recht heeft op een menswaardig leven.
Iedereen
moet
volgens ons ook toegang hebben tot kwaliteitsvolle producten en diensten.
Het
is onaanvaardbaar dat ongelijke koopkracht de toegang tot essentiële diensten
en
producten bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt. In die context moet het begrip
universele
dienstverlening worden uitgebreid.
Iedereen
moet toegang hebben tot energie, internet, telecommunicatie, mobiliteit,
bankdiensten
en verzekeringen. Ondernemingen in die sectoren moeten een basisdienst
kunnen
verzekeren. Wat vandaag al zo is in de telecomsector, moet worden
uitgebreid
naar andere essentiële diensten.
Ondernemingen
die niet in een basisdienst voorzien, dragen in een dergelijk systeem
bij
in een fonds. Een fonds dat wordt aangewend om de universele dienst binnen
de
sector te financieren. Het principe van ‘pay or play’, zeg maar. In meer
publieke
sectoren,
zoals het openbaar vervoer, is het de overheid die moet instaan voor
de
universele dienstverlening die ze, zoals de basismobiliteit, best wettelijk
verankert.
-
21 -
3.7.2.
Recht op weten, recht op vergelijken, recht op kiezen
In
tal van sectoren, zoals de energie- en de telecommunicatiesector, heeft de
consument
de
keuze uit meerdere aanbieders. Voor velen is het echter onbegonnen
werk
de tarieven van die verschillende aanbieders te kennen. Zolang de consument
de
prijzen van verschillende (aangeboden) diensten niet op een eenvoudige manier
kan
vergelijken, werkt de markt gebrekkig en speelt ze enkel in het voordeel van
oude
monopolisten of de grootste vissen in de vijver. Prijzen moeten overigens
zoveel
mogelijk
‘all in’ zijn. Zo kan het niet langer dat een vliegticket op een site 49
euro
lijkt te kosten, terwijl achteraf blijkt dat de factuur makkelijk het twee- of
drievoud
bedraagt.
Daar
waar de consument de prijzen kent en kan vergelijken, moet die er zich van
kunnen
vergewissen of twee producten of diensten wel ‘gelijk’ zijn. De algemene
voorwaarden
in contracten, de kleine lettertjes zeg maar, zijn vaak onleesbare en
ellenlange
epistels. Niemand die vooraf weet in welke gevallen een verzekering niet
tussenkomt,
of in welke gevallen een bank de aansprakelijkheid van zich zal afschuiven
bij
diefstal van een bankkaart. De overheid kan vastleggen welke contractuele
afspraken
beknopt en duidelijk moeten worden weergegeven. Consumenten
hebben
er recht op te weten wat ze kopen en tegen welke voorwaarden. Enkel dan
kunnen
ze ook echt vergelijken en kiezen.
Kiezen
voor concurrentie betekent ook de consument de mogelijkheid bieden om
snel
en kosteloos te veranderen van aanbieder. De consument moet zonder enig
nadeel
kunnen veranderen van energieleverancier, telecomoperator, bank of verzekeraar.
Hoge
schadebedingen, vaak vermomd als administratieve kosten, en al te
lange
periodes van vooropzeg, verhinderen die mobiliteit vandaag.
3.7.3.
Bedrog aanpakken
Bedrog
bestrijden doe je via preventie, controle en sanctionering. Sanctioneren is
van
groot belang. Niet enkel om de consument te beschermen, maar ook omdat zij
die
het spel niet spelen volgens de regels, de concurrentie vervalsen en zo
eerlijker
handelaars
de markt uit prijzen.
Overheden
moeten hun administraties nieuwe instrumenten aanreiken om op te
treden
en zo de handhaving van de wetgeving te verzekeren. De resultaten van
onderzoeken
van
de administratie kunnen publiek gemaakt worden. Op die manier kan
de
consument bijvoorbeeld te weten komen welke immobiliënkantoren serieus werk
verrichten
en welke zich eerder gedragen als cowboys.
3.7.4.
Samen naar de rechtbank en alternatieve geschillenregeling
De
consument blijft bij problemen en geschillen al te vaak in de kou staan. Een
betere
en
eenvoudigere toegang tot het gerecht is een must. Al te vaak echter is het zo
dat
de geleden schade niet opweegt tegen de kosten die een rechtszaak met zich
meebrengt.
Om die reden moeten consumentenverenigingen de mogelijkheid hebben
collectief
op te treden namens hun leden. Zo zouden bijvoorbeeld de passagiers
van
eenzelfde vlucht allen samen, via een consumentenvereniging, hun gelijk kunnen
halen
voor een rechtbank.
*
* *
-
22 -
De
strijd voor de bescherming van de werknemer is in essentie gebouwd op het idee
dat
resultaat enkel samen geboekt kan worden. Dit in tegenstelling tot individuele
acties
van werknemers tegenover werkgevers, wat vaak weinig zinvol was.
Vandaag
bevindt de consument zich in een gelijkaardige positie. Meestal staat de
eenmalige
consument tegenover een bedrijf dat een ‘repeatplayer’ is die economisch
uiteraard
sterker staat.
De
socialistische beweging heeft traditioneel niet erg veel aandacht besteed aan
dit
‘burgerlijk’
thema.
Het
is niet onze bedoeling de essentie van de mens te herleiden tot zijn
consumentengedrag,
net
zo min als we dat wilden doen met zijn arbeidsgedrag. Maar dat belet
niet
dat het consumentengedrag een belangrijk onderdeel is van het algemene gedrag
van
mensen en zowel de welvaart als het welzijn in belangrijke mate beïnvloedt.
Een
progressieve partij als sp.a die de ambitie
heeft zich aan te sluiten bij de
terechte
bekommernissen van mensen, moet dus van consumentenbescherming een
belangrijk
aandachtspunt maken.
Het
ideologisch congres van volgend jaar krijgt een belangrijke opdracht om de
bescherming
van
de consument te integreren in ons politiek strijdprogramma. De centrale
plaats
die we binnen sp.a aan de
consument willen geven, is meer dan een zoveelste
puntje
uit een toespraak. De keuze voor de consument is een keuze die het
beleid
en het gezicht van de partij fundamenteel mee moet bepalen.
Het
congres zal zich ook moeten buigen over de verhouding tussen de overheid als
aanbieder
van diensten en haar consumenten. Ook de overheid is een monopolist
waartegen
de consument beschermd moet worden.
3.8.
Na de staatsschuld – de ecologische schuld
De
voorbije vijfentwintig jaar stonden sterk in het teken van de sanering van onze
overheidsschuld.
sp.a heeft daar een belangrijke prioriteit van
gemaakt en mee gezorgd
voor
zes begrotingen in evenwicht. Dat was nodig. Een maatschappij die
steeds
meer leeft van geleend geld, betaalt op de duur alleen nog schuldeisers af en
heeft
geen middelen meer om te investeren in de toekomst. Om niet alleen de
samenleving
en
de economie zuurstof te geven maar ook mensen en de natuur, zullen
we
de volgende decennia ook onze ‘ecologische schuld’ moeten afbouwen. Lozingen
in
de bodem, de lucht en het water hebben er voor gezorgd dat Vlaanderen bezaaid
is
met ‘black points’. Ons overmatig gebruik van schaarse natuurlijke rijkdommen
zorgt
er ook voor dat wij meer rijkdom consumeren dan waar we recht op hebben en
dat
we meer broeikasgassen uitstoten dan ons ‘eerlijk deel’. Eigenlijk leggen we
hier
beslag
op milieugoederen die andere landen of andere generaties ten goede komen
en
leven we ook hier van geleend goed.
Het
wegwerken van deze ‘ecologische schuld’ vraagt dus verhoogde inspanningen
voor
de ‘opkuis’ van de vervuiling uit het verleden en de ontwikkeling van schone
productiewijzen
die ervoor zorgen dat we in de toekomst geen nieuwe schuld opbouwen.
Met
de ontwikkeling van schone productietechnieken moeten we er ook
voor
zorgen dat we de ontwikkelingslanden helpen om een technologische sprong te
-
23 -
maken.
Zo kunnen zij hun economie ontwikkelen zonder dezelfde vergissingen te
begaan
als wij.
Door
het bodemsaneringsdecreet wordt de bodemverontreiniging in Vlaanderen
steeds
beter in kaart gebracht. Zo’n 15.000 gronden, ruim 361 km², staan al
geregistreerd
als
verontreinigd. Het aantal vervuilde bedrijfsgronden ligt tussen de 42.000
en
de 53.000. Voor 11.000 van deze risicogronden moet de verontreiniging effectief
verwijderd
of de verspreiding ervan beperkt worden. Momenteel is dit voor 2% van
deze
gronden gebeurd en voor 16% van de gronden is dit lopende of in voorbereiding.
sp.a
wil op één generatie tijd de meest ernstige
bodemverontreiniging in Vlaanderen
saneren
en de waterlopen schoon krijgen.
Het
is een werk van lange adem. Maar ook de budgettaire gezondmaking is dat
geweest.
Een
actie op lange termijn betekent niet dat we het rustig aan mogen doen.
Ook
inzake de staatsschuld werden jaar na jaar dwingende plannen opgesteld die
nauwgezet
gevolgd worden. Onze doelstelling is dus dat voor de ecologische schuld
hetzelfde
gebeurt.
Een
beleid dat veel investeert in duurzaamheid en in het milieu is uitermate
sociaal.
Zonder
investeringen in een schonere economie en meer natuur blijft een leefbare
woonomgeving
en natuurbeleving enkel weggelegd voor mensen die de middelen
hebben
om de milieuvervuiling te ontvluchten door ‘in het groen’ te gaan wonen of
de
wagen of het vliegtuig te nemen om de natuur te gaan opzoeken.
-
24 -
4.
Internationaal een kritisch – actieve speler zijn
Niemand
kan op een ernstige manier ontkennen dat de internationale politiek een
belangrijke
impact heeft op onze politieke actie. Als partij moeten we hier dus op
een
georganiseerde en intensieve manier mee bezig zijn.
Dit
betekent op de eerste plaats dat we onze positie t.o.v. de Europese Unie moeten
verduidelijken.
Er is over deze positie de laatste jaren heel wat te doen geweest.
Sommige
mensen hadden kritiek op Europa en dat werd al vlug als godslastering
beschouwd
(waarmee overigens aangetoond werd dat Europa een soort religie geworden
is).
Nochtans was die kritiek eenvoudig: Europa is teveel een vrije markt, te
weinig
een vrije gemeenschap. Vijftig jaar geleden werd de Europese samenwerking
echt
opgestart met twee doelstellingen: oorlog tussen oude vijanden voorgoed
onmogelijk
maken
en werkgelegenheid verzekeren door onze markt te vergroten. Dat
Europa
werd gebouwd rond vier vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, personen
en
kapitaal. Om dat te bereiken was een verregaande harmonisering nodig en
moesten
de landsgrenzen worden afgebouwd. Bovendien moest binnen de Europese
ruimte
verhinderd worden dat grote kapitaalgroepen monopolies creëerden en op
die
manier de consument nodeloos veel deden betalen. Onnodig te stellen dat de
socialistische
beweging dit project ondersteunde. Ook nu zijn we niet tegen de ontwikkeling
van
het Europees project, wel tegen de manier waarop die ontwikkeling de
laatste
jaren geëvolueerd is. Als er dan toch positieve beslissingen of tendensen
zijn,
zoals de Lissabon-strategie dat is, steunen we die voluit.
Sindsdien
is er heel wat gebeurd. De algemene termen van het verdrag werden
gaandeweg
geïnterpreteerd en toegepast, in hoofdzaak door de (administratieve
diensten
van de) Commissie en door het Hof van Justitie.
De
integratie is stelselmatig gegroeid, maar ook geleidelijk aan de
oorspronkelijke
consensusdoelstellingen
ontgroeid. Europa is een doel op zich geworden. De interpretatie
is
langzaamaan een strak juridisch en economisch eenzijdige exegese van
de
teksten geworden, die bovendien de politieke besluitvorming en politieke
afweging
heeft
teruggedrongen. Nochtans is het duidelijk dat open begrippen als bvb.
het
vrij verkeer van goederen een zeer diverse interpretatie mogelijk maken. Die
opties/
keuzes
moeten op de eerste plaats door een democratisch gecontroleerd politiek
niveau
genomen worden en niet door rechters of ambtenaren. In de Europese
Unie
is dat net wel gebeurd. Rechters en bureaucratie vullen de concrete betekenis
van
vage begrippen in en storen zich geenszins aan de vraag of dit wel de meest
publiek
gedragen interpretatie is. Bovendien ontstaat zo een zeer gesloten,
ondoorzichtig
netwerk
van gelobby dat duidelijk herkenbaar is in de adviezen en ontwerpen.
Het
is op die manier dat binnen de Europese Unie de concurrentie van een middel om
monopolies
te bestrijden, geëvolueerd is tot een blind mechanisme dat een heilig
doel
op zich is. Het meest schrijnende voorbeeld is het voorstel om de loterijen
concurrentieel
te
maken. Loterijen dienen om de speelzucht van de mensen te kanaliseren.
Concurrentie
tussen loterijen instellen, gaat daar volop tegenin. Toch werd het
door
de Commissie voorgesteld, in de ondertussen beruchte Bolkestein-richtlijn.
Minder
frivool zijn de beslissingen rond de liberalisering van een aantal
basissectoren,
zoals
de elektriciteit, de spoorwegen of de postdiensten. We zijn geen tegenstander
van
liberalisering op zich. In de telecommunicatiesector bijvoorbeeld is de
-
25 -
liberalisering
positief geweest voor de consument. De liberalisering van het luchtruim
heeft
de sector gedemocratiseerd, al is waakzaamheid over de veiligheid blijvend
nodig.
Maar
de liberalisering van de gewone postbedeling bijvoorbeeld houdt in dat een
postbedrijf
niet noodzakelijkerwijs iedereen moet bedienen. Nieuwe bedrijven kunnen
zich
beperken tot enkel steden en daar lage prijzen toepassen. Dat is leuk voor
de
stedelingen, maar sneu voor wie in een dorp woont. Als we dan willen dat ook de
dorpelingen
iedere dag post krijgen, moet de overheid bijspringen en één van de
bedrijven
betalen om deze service te verlenen. Iedereen zal dus betalen via de
belastingen
om
goedkoper in de steden te leveren en om de nu voorziene service te behouden
in
de dorpen. Erg zinvol lijkt ons dat niet. Dat blijkt ook de appreciatie te zijn
in
de VS, waar de liberalisering van de gewone postdiensten afgeblazen werd. Zelfs
in
de VS vindt de overheid dat de basispostbedeling bij een doorgedreven
liberalisering
niet
kwaliteitsvol verzekerd is. In de VS echter is dit een normale, democratisch
gestuurde
beslissing, in de Europese Unie is dit veel minder het geval en worden
tegenstanders
van een liberalisering met juridische argumenten om de oren geslagen
en
herinnerd aan de heilige liberaliserings- en concurrentieprincipes. Reken
daarbij
nog een aantal (oude en nieuwe) lidstaten dat principieel voor iedere
liberalisering
is
en we weten hoe moeilijk het is ons standpunt staande te houden. Dat
standpunt
is nochtans duidelijk. We denken dat competitie er in sommige sectoren
toe
leidt dat de oude operatoren aangevallen worden op de winstgevende segmenten
van
hun markt, terwijl ze de universele dienstverlening - die niet rendabel is -
moeten
blijven verzorgen. Voor die sectoren (basispost, binnenlands reizigersverkeer)
is
liberalisering niet economisch zinvol en niet sociaal. En dus niet wenselijk.
Wat
Vlaanderen, België of Europa voor onze bevolking kunnen betekenen, dàt is ons
project.
Vandaag vaart de Europese Unie een koers die de onze niet is. We moeten
deze
lijn dus bestrijden. De vraag is hoe we dat gaan doen:
1.
Veel beslissingen worden genomen na een ingewikkelde procedure waarbij
een
tegengewicht vormen op het einde van de rit niet meer mogelijk is. Daarom
moeten
we er op toezien dat pro-actief die dossiers worden uitgezocht,
die
van bij het begin af moeten opgevolgd worden. Dit moet gestructureerd
gebeuren.
We zullen daarvoor een specifieke task force binnen de partij oprichten.
2.
Wat ministers op Europese vergaderingen beslissen, gaat vaak onopgemerkt
voorbij
en achteraf komt dan de kritiek. In de toekomst moeten ministers regelmatig
over
de Europese ministerraden verslag uitbrengen aan het partijbureau.
Op
die manier wordt een klein stukje democratisch deficit opgevuld.
De
Verenigde Naties zijn en blijven de mondiale organisatie bij uitstek om de
wereldproblematiek
aan
te pakken en desnoods te beslechten. We staan aan het begin
van
een historische discussie die de VN moet aanpassen aan de wereld van vandaag.
De
VN moeten de VN zijn van iedereen en niet alleen van de rijken en de machtigen
in
de wereld. Alle vormen van onveiligheid moeten er even sterk worden aangepakt,
of
ze nu de zwaksten of de sterksten bedreigen: armoede, terrorisme, aids,
georganiseerde
misdaad,
burgeroorlogen en ecologische ontregeling. Veel meer dan nu
moeten
de VN investeren in hun peacemaking en peacekeeping capaciteiten.
-
26 -
Ook
moet de Veiligheidsraad veel representatiever worden voor de hele
wereldbevolking.
Alle
continenten moeten er goed vertegenwoordigd zijn. Het zou een hele
stap
voorwaarts zijn, mochten de grote Europese lidstaten er gezamenlijk als EU
optreden.
Het
verenigen van de volkeren gebeurt niet alleen van bovenaf via organisaties
zoals
de
VN en de EU. Het moet ook van onderuit gebeuren opdat het draagvlak groot genoeg
zou
zijn. Daarom zijn initiatieven die verbroederingen tussen Europese en
bijvoorbeeld
Afrikaanse
steden stimuleren zeer interessant en moeten die verder ondersteund
worden.
Via het Europees uitwisselen van sociaal-culturele ervaringen en
praktijken
tussen steden en gemeenten onderling kan een duurzaam gevoel van
Europees
burgerschap groeien. Deze initiatieven dragen ongetwijfeld bij tot meer
verdraagzaamheid
en een open geest tegenover alles wat vreemd lijkt.
Wij
willen ook aandacht vragen voor wat vandaag een belangrijke splijtzwam is in de
internationale
gemeenschap, het Midden-Oosten. Na de ontruiming van de Gazastrook
moeten
stappen volgen naar een definitieve vredesregeling. We moeten dringend
afrekenen
met de dreigende wanhoop, het cynisme en de hulpeloosheid onder
de
Palestijnse vluchtelingen, opdat de Israëlische moeders en vaders niet elke dag
opnieuw
moeten vrezen voor zelfmoordaanslagen die alleen onschuldigen treffen.
Onze
partij heeft in de jaren 80 het standpunt verdedigd dat in Europa veiligheid
ten
koste
van de ander onmogelijk is. Veiligheid met de ander is de enige optie om de
veiligheid
van allen te verzekeren. Dat standpunt zal ons ook leiden in het aanslepende
menselijke
drama in het Midden-Oosten.
Internationaal
engagement vergt inzet maar ook ervaring. Het zou hypocriet zijn te
beweren
dat wij als kandidaat voorzitter en ondervoorzitter een grote internationale
ervaring
hebben. Dus moeten we het werk zo organiseren dat we dat gebrek aan
ervaring
vlug compenseren. Daarom gaan wij een beroep doen op mensen met ervaring
en
expertise, uit de academische, de NGO-, en de professionele wereld, o.a.
prof.
Rik Coolsaet. Aan mensen zoals hij in het bijzonder, gaan we vragen met nieuwe
ideeën
te komen, nieuwe wegen te suggereren en nieuwe initiatieven voor te stellen.
-
27 -
5.
Een open actiepartij
sp.a
heeft fundamentele lessen getrokken uit haar bijnadoodervaring
van 1999. We
hebben
bewezen dat door het voortdurend laten evolueren van de partij kansen worden
gecreëerd
voor ideeën en voor mensen met ideeën. We schreven het in de aanvang
van
deze intentieverklaring: houden wat je hebt, leidt vaak tot verlies op termijn.
Alleen
wie de toekomst zelf vorm geeft, moet ze niet ondergaan. Dat geldt meer
dan
ooit ook voor de eigen partij die opnieuw een bijzondere horde neemt met de
verjonging
van haar ministers en mandatarissen. Deze opmerkelijke generatiewissel
biedt
ons een uitgelezen kans om de toekomst voor te bereiden. We zien het dan ook
als
onze opdracht om de teambuilding, waar vriend en vijand ons voor prijst, verder
te
verdiepen en een permanente coördinatie op het federaal, Vlaams en Brussels
niveau
met de partij te organiseren. Kortom, de opgebouwde ervaring tussen jong en
minder
jong voortdurend te delen.
Voor
de komende jaren zien we volgende grote oriëntaties:
1.
Het is belangrijk dat binnen een partij een structuur bestaat, die voortdurend
overlegt
en
gestructureerd problemen ontdekt én oplost en de grote strategische keuzes
voorbereidt.
Deze groep zal bestaan uit: de voorzitter en de ondervoorzitter, Freya
Van
Den Bossche, Frank Vandenbroucke, Pascal Smet en Patrick Jansens. Drie ‘ouderen’
en
drie ‘jongeren’, dus. Deze groep zal wekelijks bijeenkomen.
2.
Het partijbestuur komt om de twee weken bijeen van 10u30 tot 12u30. Er wordt
geprobeerd
de agendering zo goed mogelijk op te bouwen. Alle partijleden die dat
wensen,
zullen een verslag van het partijbureau ontvangen per e-mail. Zo blijft de
basis
op de hoogte van de politieke besluitvorming binnen de partij. Ook de
buitenwereld
zal
deze verslagen kunnen raadplegen via onze website.
3.
sp.a zal in de regeringen veel jonge ministers
hebben en krijgt daardoor de kans
om
de toekomst voor te bereiden. In het verleden is de verjonging zonder veel
problemen
gebeurd,
ook nu is dat mogelijk. Dat vereist echter wel dat aan een sterke
teambuilding
wordt gewerkt, dat ervaring wordt doorgegeven en dat sp.a
haar acties
in
de drie regeringen goed coördineert. Jonge mensen aan hun lot overlaten is geen
verjonging,
maar onverantwoordelijkheid. Het is daarom onze bedoeling wekelijks
met
de Vlaamse, de federale en de Brusselse regeringsleden afzonderlijk te
vergaderen
en
de politieke dossiers van deze regeringen door te nemen. “De Partij is één
iets,
de regering iets anders” is een gekende stelling, maar de komende jaren zal dat
binnen
sp.a tijdelijk veel minder het geval zijn. De
socialistische mandatarissen
moeten
de komende jaren een hecht team vormen om, én in de regering én in de
partij
succesvol te zijn. Het is ons leidmotief om een intergenerationele partij te
zijn,
die
bewijst dat de verschillende generaties kunnen samenwerken en elkaar aanvullen.
4.
Zo sterk sp.a is in
regeringswerk, zo sterk moet ze ook kunnen zijn op de oppositiebanken.
Eén
van de elementen die daarbij belangrijk is, is de mate waarin de partij
er
lokaal in slaagt samen met anderen actie te voeren. Inzake leefmilieu, sociaal
beleid
of verkeersveiligheid zijn er zoveel dingen te doen en wordt er te weinig
actief
opgetreden
door onze partij.
De
studiedienst zal opgesplitst worden in de strikte zin van het woord ‘studie’ en
‘actie’.
Enerzijds het klassieke studiewerk, anderzijds een actiecentrum dat manda-
28
-
tarissen
van elk bevoegdheidsniveau ondersteunt met allerlei wervende acties inzake
bijvoorbeeld
leefmilieu, sociaal beleid, verkeersveiligheid.
5.
De voorzitter en ondervoorzitter moeten nauw contact houden met de fracties. In
deze
intentieverklaring willen we het duidelijk engagement aangaan om de nodige
aandacht
aan de fracties te besteden.
6.
Toen sp.a en spirit in de aanloop van de
verkiezingen van 2003 een kartel vormden,
bestond
er nog twijfel of progressieven van verschillende signatuur zouden
kunnen
samenwerken. Maar één plus één is inderdaad meer dan twee gebleken.
Spirit
heeft er in elk geval toe bijgedragen dat andere vooruitstrevende inzichten
ruimte
kregen binnen het kartel en heeft ondermeer de culturele flank van de
progressieve
beweging
sterk onder de aandacht gebracht. De vruchtbare samenwerking
van
de afgelopen jaren willen we verder zetten, eerst naar de lokale verkiezingen
van
2006
toe en daarna naar de federale verkiezingen van 2007. De succesvolle
kartelformule
zullen
we dan verder uitdiepen om een nog ruimer progressief publiek aan te
spreken.
7.
Er is geen goede uitleg waarom progressieve mensen verdeeld naar de kiezer
gaan,
tenzij het eigen grote gelijk of het eigen mandaat dat domineert. Wij staan
open
voor een ruimere samenwerking. Het weze dus gezegd, de deur staat open en
we
gaan ze ook niet sluiten, maar we gaan ook niet iedere dag voor die deur staan
vragen/smeken/roepen
dat iedereen moet/mag binnenkomen. Het is onze verantwoordelijkheid
ontvankelijk
te zijn, het is de verantwoordelijkheid van anderen om
dezelfde
openheid te tonen.
Johan
Vande Lanotte Caroline Gennez