PATRICK DE SMEDT OVER KERKFABRIEKEN EN EREDIENST

 

 

Naar aanleiding van de bespreking van de begrotingen 1997 van de kerkfabrieken volgde een debat in de gemeenteraad over de houdbaarheid op termijn van het bijpassen van de tekorten van de kerkfabrieken door het stadsbestuur.

Schepen van Openbare Werken, Patrick De Smedt, werd even uitgedaagd, en diende de CVP oppositie van antwoord.

" Reeds als gemeenteraadslid interpelleerde ik regelmatig over de gang van zaken bij sommige kerkfabrieken, in die mate dat men op den duur sprak over het stokpaardje van Patrick De Smedt. Ik ben nu gemachtigd om als vertegenwoordiger en schepen van het stadsbestuur te zetelen in de vergaderingen van twee kerkfabrieken. Vanuit deze positie kan ik nu nog beter dan vroeger de begrotingen en de rekeningen van de kerkfabrieken kontroleren..

Het blijft een feit dat het kerkbezoek en het bijwonen van de eredienst blijft achteruit gaan . De deelname aan de zondagsmis wordt in Vlaanderen geschat op 17,2% van de bevolking. Vandaar ook mijn principieel verzet jaren terug tegen de bouw van de nieuwe Sint Pauluskerk. Op dit ogenblik past het gemeentebestuur op jaarbasis 15 miljoen bij om het deficit van 18 kerkfabrieken te neutraliseren. Men kan in de gegeven omstandigheden terecht nog de vraag stellen wie de groeiende lasten zal blijven betalen. Het gaat daarbij steeds minder om de ideologische en steeds meer over louter economische en budgettaire discussie.De vraag of er al dan dan niet een soort kerkbelasting zou moeten komen is eigenlijk voer voor de parlementariėrs. Dit neemt niet weg dat de kerkfabrieken zelf geresponsabiliseerd moeten worden om hun begroting in evenwicht te brengen. Het is duidelijk dat gebouwen met een grote cultuurhistorische waarde behouden moeten blijven. De geplande restauratie van de dekanale St.Martinuskerk wordt nu al geraamd op 310 miljoen met een gelijk aandeel van 10% voor de Kerkfabriek en voor het stadsbestuur. In de praktijk betaalt het stadsbestuur ook dikwijls het aandeel van de kerkfabriek. Er zijn 3 aspecten waarop ik de aandacht zou willen vestigen.

Ten eerste is er de verklaring van gemeenschapsminister Luc Martens die blijkbaar ook inziet dat het zo niet verder kan en die stelt dat een onderzoek moet op gang gebracht worden om na te gaan welke kerkgebouwen in aanmerking komen voor andere bestemmingen.

Ten tweede blijft permanente controle en toezicht op de uitgaven van de kerkfabrieken noodzakelijk. Zo werd door het College een uitgave bij begrotingswijziging van de Kerkfabriek O.L.Vrouw Hemelvaart te Erembodegem van 1 miljoen teruggebracht tot 229.000,-fr. Niet alleen bleken de werken reeds uitgevoerd te zijn, maar bovendien omvatten zij bepaalde comfortaankopen zoals een nieuwe vaatwasmachine voor de pastorij. Dit gaat m.i. in de richting van misbruik van vertrouwen. Ik heb bijvoorbeeld ook enige moeite met het feit dat de kerkfabriek te Nieuwerkerken een vergoeding voor de organist voorziet van 515.000,-fr terwijl de vergoeding voor de organist van de dekanale St. Martinuskerk 340.000,-fr bedraagt. Dat is het soort beheer waartegen ik blijf reageren.

Tenslotte wil ik ook nog wijzen op de noodzakelijke spreiding van de kosten in de toekomst. Sedert de komst van de Monumentenwacht, die goed werk levert, worden bij wijze van spreken overal tegelijk een aantal dossiers op gang gebracht en ingediend voor betoelaging. Het investeringspakket waarover het stadsbestuur beschikt zal de nieuwe kosten op termijn niet kunnen blijven dragen.

 

 

De conclusie is dan ook dat, ideologische overwegingen buiten beschouwing gelaten dat de gemeenschap zich logischer wijze vragen stelt op het moment dat de tekorten van de kerkfabrieken ter sprake komen en dat wellicht ook in Aalst de omstandigheden er ons in de toekomst toe dwingen om, voortgaand op de inzichten van de verantwoordelijke minister, te komen tot een globale vermindering van de lasten o.m. door het geven van een profane bestemming aan sommige overtallige, d.w.z. niet voor de eredienst gebruikte, kerkgebouwen.