Grafrede voor Marc Galle

 Hier staan wij, mijn grote, arme vriend, hier staan wij nu met ledige
 handen, met een hart vol tranen en tristesse, met vingers die hopeloos
 naar die warme handdruk van jou verlangen.
 Hier staan wij nu en gedenken die Beerselse en andere gesprekken met
 jou, waarin je optrad als de spiritueelste en meest erudiete kop van
 ons allen. Jij was zo secuur zuiver in je trouwe aanhankelijkheid, je
 was louter vriendschap zonder vrees. In de donkerste getijden stond je
 onwankelbaar pal aan onze zijde als overgelijkelijke steun en
 toeverlaat. In al onze dagen was je een eik van goud, een nobele
 sterkte die geen verrraad kende. Met je fraai gemoduleerde, danig
 beheerste stem, die nimmer oversloeg in een vals geluid, vertolkte je
 zo wonderschoon de diepe meervoudigheid van je magnifieke ziel.
Ontembaar in jouw dorst naar weidsheid en ruimte, naar kennis en
 ontdekkingen, naar het absolute, heb jij schier het ganse universum
 verkend, de hele planeet bereisd. Tot in jouw stervensnood bleef je
 furieus, in zoete verachting, overeind en ging je met een kloekste
 monkellach verchten tegen het noodlot dat jij met zulk een precisie bij
 Couperus hebt onderkend.
 Hier staan wij, mijn goede, met niemand te vergelijken maat, hier staan
 wij nu, Marcske. Alles kraakt in zijn voegen, wankelt. Bang voor
 woorden, voor nog meer woorden om ons verdriet te becijferen en te
 verklaren, bang voor zulke woorden is geen woord beter dan het andere.
 Slaap zacht, kloek hart, slaap en rust uit, mijn grote kameraad van
 suiker en van zeem, jouw pijn en jouw zeer zijn over. Voor eeuwig en
 een dag zal jij op ons netvlies en in onze ziel blijven branden.

 Roobjee. Lochristi, 21 april 2007